Zaterdag schreef ik over telemarketeer Jan van der Sar en hoe meedogenloos zijn methoden zijn. Als hij weet dat iemand schulden maakt, weet hij dat er meer geld te halen valt.
Ik werd boos en ging in de aanval.
Waar woonde hij, vroeg ik.
Rotterdam.
Kwam hij dan wel eens in Night Town, gokte ik.
Inderdaad.
Dan had ik hem laatst dan ontmoet, riep ik in het wilde weg. Wat was hij dronken.
Zelf vond hij dat het wel meeviel.
Ik had beet. Dat viel helemaal niet mee, ging ik door. Je was behóórlijk dronken.
Hij protesteerde niet, ik was warm, maar het gesprek met mij kon hij zich niet meer herinneren.
Dat bedoel ik, riep ik. En of hij drugs gebruikte. Hij keek zo raar uit zijn ogen.
Hij ontweek mijn vraag.
En tijdens dat gesprek had hij zich wel erg negatief over zijn bedrijf had uitgelaten, zei ik. Dat hij er zelf nooit in die methoden zou trappen, omdat het eigenlijk boeven waren.
Die was tegen het zere been, dat mocht niet op het bandje komen. Hij begon te ontkennen en zette de tegenaanval in: hoe ik dat allemaal wist, kon ik koffiedik kijken of zo?
Twintig minuten bleven we praten, het werd grimmig.
Daarna heeft hij inderdaad mijn zaakwaarnemer gebeld. Pietervrouw vertelde me later dat hij poeslief was, en maar een paar dingen wilde weten. En dus vertelde ze wanneer ik geboren was.
Hij weet nu mijn geboortedatum, denkt dat ik schulden heb en in de war ben.
En ik weet dat hij in Rotterdam woont, soms in Night Town komt, bang is voor zijn baas, de supervisor van Erik Dekker is en zich Jan van der Sar noemt.
Vechten helpt, want ik ben sindsdien niet meer gebeld. Ik ga me trouwens wel tot het boeddhisme bekeren. Daar schijn je rustig van te worden en je gaat van mensen houden, ook als ze je kwaad willen doen.