Gister was ik bij de uitreiking van een literaire prijs. Er zouden tien mensen genomineerd worden en ik was de eerste. Dat ik genomineerd was, vermoedde ik al, want waarom zouden ze me anders mails sturen met de mededeling dat mijn aanwezigheid van groot belang was. Zo zou ik het zelf immers niet snel stellen.
Mijn nominatie betekende in eerste instantie de ik van de achterste rij tussen mijn achterban weg moest en alleen op de voorste rij kwam te zitten.
Wat gaat er door je heen, vroeg de presentator.
Ik dacht even na, hoorde slechts een lichte zoem in mijn hoofd en antwoordde: Niets.
Na een uurtje waarin de genomineerden één voor één naar voren werden geroepen, met stuk voor stuk vaak betere en in ieder geval méér tekst, na wat gedichten en muziek, werden dan eindelijk de winnaars bekend gemaakt.
Ik kreeg niet de eerste prijs. Ook niet de Gelderse debuutprijs, want de winnaar was ook een debutant uit Gelderland. Wel kreeg ik de extra in het leven geroepen tweede prijs.
En hoe vond ik dat dan, vroeg de presentator.
Dat vraag je niet aan een dame, zei ik, terwijl ik met mijn rug naar de zaal ging staan, wenste dat ik in mijn bed lag met mijn dekbed over mijn hoofd, zodat niemand in de zaal mij meer kon zien.
Dat kan beter, vonden mijn vrienden achteraf als één man. Later in de foyer sloten de presentator, een jurylid en de jongen van de kassa zich daar naadloos bij aan.
Dus vandaag zou ik de jury met een stralende glimlach bedanken, ik zou naar de zaal zwaaien en zeggen dat ik erg blij ben.
Morgen zou ik ook nog een gevatte tekst hebben bedacht.