Ho Chi Min is de grote leider. Overal staan beelden van hem, er hangen foto's in openbare gebouwen, in huizen en scholen schoolgebouwen, foto's of tekeningen waarop hij gebogen over een klein meisje haar staat te onderwijzen. In musea hangen schilderijen die aan hem zijn gewijd, zijn gebalsemde lichaam wordt nog altijd zwaar bewaakt in het mausoleum. En telkens als ik hem zag, bijvoorbeeld het beeld hierboven, dan voelde ik me een beetje teleurgesteld.
Als nuchtere Nederlander houdt je automatisch een beetje afstand en dat is goed. Maar tegelijkertijd maakt de setting dat je bewondering wilt hebben, hem wilt vereren, dat je wilt meegaan in het verhaal. En als dat dan niet automatisch gaat... omdat de leider geen grote donkere slaapkamerogen heeft, die met doodsverachting langs de camera kijken, als hij geen volle woeste baard heeft, geen stevig lichaam in een stoer pak, waarvan hij soms zijn overhemd open heeft hangen, zodat je zijn bezwete borstkas ziet, als hij - zelf te jong en te mooi - geen dikke sigaren rookt en ontspannen rondloopt met een geweer of het zijn polstasje is, waarmee hij dan niet zomaar wat mensen neerschiet, maar jouw vrijheid bevecht, met gevaar voor eigen leven, als hij niet kleine meisjes staat uit te leggen hoe het zit, maar overlegt met andere bezwete mannen in de jungle, tja... dan legt je romantische ziel het af tegen je nuchtere Hollandse geest, de geest die je graag even op Schiphol had willen langparkeren.